De verbondenheid in de nacht is groot. Samen de maatschappij draaiende houden met een kleine groep hulpverleners. Dienders van de nacht. Bondgenoot in een oogopslag. Het geeft een goed – bijna heroisch – gevoel. Maar is het wel zo heroisch? We doen immers ook allemaal gewoon ons werk. En dit is ons werk.
De nachten verlopen volgens een vast stramien. De donkerte valt in. Met het verstrijken van de uren na middernacht worden de straten leger. Het nachtpubliek druppelt richting huis. Daarna valt de echte stilte in.
Het rijden op de weg wordt steeds eenvoudiger. Minder en minder auto’s, tot uiteindelijk alleen nog maar de taxi’s mij op de weg vergezellen. Links en rechts passeer ik een dappere jongeman die op dit eenzame tijdstip de posters in de abri’s omwisselt.
Naarmate de ochtend nadert, verandert het straatbeeld. Busjes met ambachtsmannen doemen op. De bakkers rijden rond met brood. De forensen hebben hun ogen geopend en wagen zich – per fiets of automobiel – op straat. De drukte zwelt aan. De zon komt op.
De zonsopgang luidt het einde van mijn dienst in. Op het hoogtepunt van de ochtenddrukte fiets ik naar huis. In de wetenschap dat ik – terwijl een groot deel van Nederland de start voor een nieuwe dag maakt – juist aan het eind van mijn dag begin.
Thuis kruip ik lekker onder de wol.
Ik zeg de nacht en de ochtend gedag.
Ik val vredig in slaap.