En dan ben je op een dag volwassen. Niet met kinderlokkers meelopen, is je geleerd. Enge mannen die rond speeltuinen cirkelen en snoepjes aanbieden, in de hoop je mee te lokken. Nooit ben ik er een tegengekomen. En mocht het zo zijn, dan was ik voldoende voorbereid om niet met hem mee te gaan.
Dan echter de desillusie. De grote duistere boeven zijn nergens te vinden. Niemand voldoet aan het televisie-plaatje van ‘stoute boef’. Niet de speeltuinpedofiel, maar juist je buurjongen of je klasgenootje blijkt losse handjes te hebben. Of de behoefte te hebben om ongevraagd zijn tong in je mond te duwen. Of om nog verder te gaan.
Laatst werd ik door de recherche gevraagd om bij een verdachte te kijken. Een timide, magere man. Net aangehouden. Klaar voor uitlevering aan thuisland. De man had iets zieligs. Zijn aanblik riep medelijden op. Ook de co-assistent die met mij meeliep, vond hem zielig.
Na mijn onderzoek spraken we nog even de recherche. De man was een gezochte pedofiel. En hij was niet blij met zijn vangst in Amsterdam. Een mogelijke verklaring voor zijn houding. Als een panda in de dierentuin. Die er nooit meer uit mag. Droeve ogen.
Na de ontboezemingen van de recherche daalde het zieligheidsgehalte van de man meteen bij mijn co-assistent. “Ik vond hem zo zielig, maar hij is gewoon een pedofiel.”
De herkenbaarheid van het kwaad is in werkelijkheid niet zo eenvoudig als in onze kindertijd lijkt. Voor mijn co-assistent werd een zielig, redelijk normaal ogende man van het ene op het andere moment de personificatie van het kwaad. En daar wensen we geen sympathie voor te hebben.
We hopen allemaal dat die enge, besnorde, duistere man in regenjas onze grote vijand is.
Het tegendeel is echter waar.
En dat is eng.
Maar daar zullen we toch mee moeten leren leven.
Ik ook.