
‘Met ons is niks aan de hand’ is de indruk die veel hulpverleners in eerste instantie oproepen. Doorbikkelen. Helpen. Mensen redden. De held uithangen. Toch is het tegendeel het geval. Regelmatig vraag ik aan agenten, rechercheurs, ambulancebroeders en artsen hoe zij nu omgaan met alles wat zij zien en tegenkomen. Iedereen gaat er op zijn eigen manier mee om. Maar ze zijn niet onaangeroerd. Hoe stoer ze ook allemaal lijken.
“Zoiets had ik nog nooit gezien,” hoorde ik vorige week nog van een ambulancebroeder die een jonge man, bedolven onder een betonplaat, mocht gaan reanimeren. Uit zijn verhaal blijkt dat hij toch wel is geschrokken van het verschrikkelijke scenario. “Die jongen zag er niet uit, overal bloed en zijn botten staken er op meerdere plekken uit.” De broeder zit al jarenlang op de wagen. Maar toch nog flink onder de indruk.
“Ik ben wel wat stiller ja, als je zo’n springer heb gehad,” hoor ik van een agent die ik vraag hoe het nu is om als eerste ter plaatse te komen na een zelfmoord. Zo een van grote hoogte. De categorie zelfdoding die je – als je maar van hoog genoeg springt – niet overleeft. Verder staat hij er op de reis naar huis toe, toch nog even bij stil. “Maar thuis gaat de knop om. Ik kan er niet mee bezig blijven.”
En zo heb ik ook bij tijd en wijle ‘last’ van werk. Met vlagen last van nachtmerries, waar ik vroeger nooit door werd ‘geteisterd’. De thematiek der nachtmerries is altijd moord en doodslag. Duidelijk werkgerelateerd. Na een nachtmerrie zingt de schrik nog een aantal uren door. Gelukkig houdt het op een gegeven moment op.
Met ons is niks aan de hand. Het gaat gewoon goed. We gaan gewoon door.
Het is niet altijd waar.
Gelukkig helpt erover praten met je ‘lotgenoten’, je collega’s die in hetzelfde schuitje zitten, al een heleboel.
Het komt allemaal weer goed.
Denk ik.

sterke_schouders.pdf |